De reden dat een ondernemer een besloten vennootschap (“BV”) opricht is vaak gelegen in het feit dat een bestuurder van een BV in beginsel niet persoonlijk aansprakelijk is voor schulden van een BV. Het is echter zo dat een bestuurder in bepaalde gevallen weldegelijk persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld. We maken daarbij een onderscheid tussen interne aansprakelijkheid van bestuurders en externe aansprakelijkheid.
Interne aansprakelijkheid
Interne aansprakelijkheid gaat over de eventuele aansprakelijkheid van een bestuurder jegens de BV zelf. Daarbij geldt dat een bestuurder de aan hem opgedragen taak binnen de grenzen van de wet en de statuten behoorlijk dient te vervullen.
Van de bestuurder mag worden verwacht dat hij op zijn taak is berekend en dat hij deze nauwgezet vervult.[1] Uit de rechtspraak valt af te leiden dat interne aansprakelijkheid eerst ontstaat, ingeval sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling[2], waarbij alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang betrokken dient te worden[3], en de bestuurder een “ernstig verwijt”[4] kan worden gemaakt. Het nemen van verantwoorde risico’s is de bestuurder wel toegestaan. Alleen schuld of het maken van een fout is in beginsel dus niet voldoende voor aansprakelijkheid. Het begrip “ernstig verwijt” raakt feitelijk aan het criterium van opzet en bewuste roekeloosheid.
Externe aansprakelijkheid
Bij externe aansprakelijkheid gaat het om aansprakelijkheid van een bestuurder jegens derden. Daarbij gaat het veelal om aansprakelijkheid van een bestuurder nadat het faillissement van de BV is uitgesproken.
In dat geval heeft de wet aan de curator een vergaande bevoegdheid gegeven om de bestuurder(s) voor de onbehoorlijke taakuitoefening verantwoordelijk te houden. Aansprakelijkheid is aanwezig, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en waarbij aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikel 2:248 BW).
Ook buiten faillissement kan een bestuurder aansprakelijk jegens derden aansprakelijk zijn voor handelingen die namens de BV zijn verricht. In een dergelijk geval is de grondslag van de vordering gelegen in een onrechtmatige gedraging van de bestuurder en zijn algemeen geldende regels van toepassing (artikel 6:162 BW e.v).
In 1989 heeft de Hoge Raad omtrent bestuurdersaansprakelijkheid een belangrijk arrest gewezen[5], waarin is bepaald dat een bestuurder op grond van een onrechtmatige daad aansprakelijk kan zijn, indien hij de vennootschap een overeenkomst laat sluiten met een wederpartij, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap niet (tijdig) zal kunnen nakomen en ook geen verhaal biedt voor de schade die de derde ten gevolge van deze “wanprestatie” lijdt. Dit wordt ook wel de Belkamel-norm genoemd.
In een latere uitspraak van 2001 ging de Hoge Raad nog weer wat verder. Op een bestuurder rust zelfs de verplichting de wederpartij van de vennootschap, die tegenover de vennootschap nog een of meerdere prestaties dient te verrichten, te waarschuwen indien en zodra de vennootschap van haar kant niet meer in staat zal zijn tot het nakomen van haar eigen prestatie tegenover die wederpartij.[6] Daarbij geldt ook hier in het algemeen dat het moet gaan om onverantwoorde risico’s die naar objectieve maatstaven dienen te worden beoordeeld. Dat is ook begrijpelijk, omdat aan handelen altijd enig risico is verbonden en het niet redelijk zou zijn dergelijke risico’s op een bestuurder af te wentelen.
Kortom, een bestuurder kan – al dan niet naast de vennootschap – jegens derden aansprakelijk zijn, indien afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt[7].
Met andere woorden: de onbehoorlijke taakvervulling door een bestuurder kan grote financiële gevolgen hebben voor een bestuurder van de BV. Je kan daarom beter eerst juridisch advies inwinnen en je als bestuurder goed voorbereiden voordat namens de BV risicovolle handelingen worden verricht.
[1] HR 10 januari 1997, LJN ZC2243, NJ 1997/360 (Staleman/Van de Ven).
[2] HR 8 juni 2001, LJN AB2053, NJ 2001/454 (Panmo Producties).
[3] HR 14 oktober 2005, JR 2006, 61 (Holland Foodmachinery).
[4] HR 10 januari 1997, LJN ZC2243, NJ 1997/360 (Staleman/Van de Ven); HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009/21 (Willemsen Beheer).
[5] HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286 Beklamel-arrest.
[6] HR 21 december 2001, JOR 2002, 38 (Sobi/Hurks ll).
[7] HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295 (New Holland Belgium).