Empirie en recht(spraak) houden niet van elkaar. Empirie gaat bijna per definitie over meer dan één geval. Recht{spraak} beperkt zich tot één voorliggend geval en de rechtvaardigheid daarvan.

Rechtseconomie en rechtssociologie zijn disciplines waar men meer doet met empirische analyses. Maar ja – hun invloed op “het recht”. Ook al zo’n empirisch lastig te beantwoorden vraag. Ten aanzien van specifiek rechtspraak in Nederland biedt “Rechtstreeks” (Raad voor de Rechtspraak) met regelmaat dergelijke meta-analyses, zij het overwegend organisatorisch en naar binnen gericht, en zelden over de bijdrage dan wel relevantie van overheidsrechtspraak aan of voor een bepaald rechtsgebied. Je vindt er bijvoorbeeld niets over de impact van de zgn. octrooikamer van de Haagse rechtbank op het octrooirecht. En waar vind je dat wel? Of is dat “not done”?

Neem nou de rol van het Europese Hof van Justitie op het gebied van auteursrecht. Zeker niet onbelangrijk. Als je kijkt naar 1) de achtergrond van de rechters, en daarbij focust op hun expertise met IE, 2) de uitspraken van het Hof en de AG’s waar het de frequentie van verschillende benaderingen betreft, en 3) naar de schriftelijke observaties vanuit de verschillende Lid Staten in elk auteursrechtgeschil bij het Hof om samenlopen en verschillen te identificeren, om de meest gevoelige gebieden te belichten en om uiteindelijk de impact van elke Lid Staat op de uitspraak van het Hof aan te geven, waar komt je dan uit? Interessant toch?

Een verslag van zo’n onderzoek is te vinden in een onderzoeksverslag van Marcella Favale, verbonden aan het CIPPM (Centre for Intellectual Property Policy and Management) verschenen mei 2020. Daarover gaat deze blog.

Het HvJEU veroorzaakt af en aan flinke veranderingen in EU beleid. Daarbij worden niet zelden eigen auteursrecht-kaders bedacht (zoals bijv. het “nieuwe publiek” bij de “mededeling aan het publiek”). Waarbij je de vraag kunt stellen of dit gebeurt in het kader van harmonisatie binnen de EU of op basis van een politieke agenda.

In haar onderzoek gaat Favale op zoek naar een empirische bevestiging of weerlegging van de volgende “problematic issues in the approach of the CJEU in terpreting and applying EU law”:

  1. dat het HvJEU naar verhouding meer gebruikt maakt van een teleologische uitlegmethode ter uitvoering van haar harmoniserende taak;
  2. er zit geen consistentie en er zijn geen voorzienbare beslis-patronen in de uitspraken van het HvJEU;
  3. dat is temeer het geval met betrekking tot bepaalde onderwerpen, waar het Hof specialistische kennis opoffert ten faveure van een EU agenda.

Empirisch onderzoek lijkt deze 3 hypothesen overwegend onderbouwd bevestigend te beantwoorden.

De rol van schriftelijke observaties door Lid Staten is een geheel eigen kenmerk van de procedure voor het Europese Hof. Hoe werkt dat uit op het gebied van het auteursrecht? Met medewerking van een aantal betrokkenen, en met een beroep op WOB-achtige verzoeken op grond van Vo. 1049/2001 en nationale parallelle “vrijheid van informatie” verzoeken, heeft Favale een vrijwel volledige verzameling kunnen aanleggen van de – op zich en overigens “geheime” – schriftelijke observaties van Lid Staten en van de Europese Commissie. In ieder geval in 42 auteursrecht beslissingen. Dat maakt het volgens de onderzoekster (mede) mogelijk om een beeld te schetsen van de beïnvloeding van het HvJEU door Lid Staten en door de Commissie in een bepaald juridisch domein.

Zij plaatst wel een kritische paragraaf bij deze “geheimhouding” ofwel “vertrouwelijkheid” van de schriftelijke observaties, ofwel van de overheids-interventies. Zowel de Verordening, een beslissing ven het HvJEU zelf (2013/C38/02) als vele nationale wetten zoals de NL WOB beschermen overheidsinformatie op tal van gronden, zoals “commercieel belang” (van een natuurlijk of rechtspersoon, inclusief intellectuele eigendom (!), “juridische procedures” (inclusief pleitnota’s e.d.), “juridisch advies” (inspecties, onderzoek, audits e.d.) e.a. Daarbij lijkt het hogere belang van het publiek domein, dat op zich vaak is “ingeschreven”, in de praktijk onvoldoende tot zijn recht te (kunnen) komen.

Bij dat onderzoek naar de vraag “wie stuurt de auteursrecht jurisprudentie” differentieert de onderzoekster naar de volgende vragen:

  1. Welke concepten worden het meest betwist in het EU auteursrecht?
  2. Welke nationale overheden zijn geïnteresseerd in het vormgeven van auteursrecht jurisprudentie, en op welke juridische concepten steken zij in?
  3. Welke belangen worden door nationale overheden gepusht (bijv. rechthebbende of “(eind)gebruikers”)?
  4. In hoeverre lukt het nationale overheden om het HvJEU (bij) te sturen in de richting van hun eigen opvattingen of stelsel?

Op het gebied van het auteursrecht wordt in het onderzoek verduidelijkt welke krachten het HvJEU zoal beïnvloeden. Er wordt geconstateerd dat auteursrecht interventies overwegend betrekking hebben op bepaalde en terugkerende juridische concepten. Deze analyse van terugkerende inhoudelijke onderwerpen geeft eens temeer aan dat er gebieden van auteursrecht zijn die kwetsbaar zijn voor strategisch procederen, “arguably because of a normative void”.

Hier vindt u de CIPPM / Jean Monnet Working Paper no. 03-2020 van Marcella Favale, The role of the CJEU in the development of EU copyright law: an empirical experience, May 2020.