In mijn eerste blog over dit onderwerp besprak ik de tafelrede van Berber Brouwer, die op passende en pakkende wijze de donkere wolken van AI boven het auteursrecht schetste, In mijn blogs (2) en (3) ga ik wat dieper in op het onderwerp IE en AI. In deze blog (2) mede aan de hand van twee scripties en een onderzoekspaper en een oratie. Blog (3) geeft een nog wat breder perspectief, zoals een ISVW cursus, een bijzonder nummer van Filosofie Magazine (De Robots komen) en de oprichting van de NVAIR.
TLG volgt alle discussies en ontwikkelingen, zowel de juridische, als de meer algemene. Wij verbinden AI met IE als één van onze expertises.
Over “oorspronkelijk”, “persoonlijk” en “maker”
Dat zijn “lastige” begrippen voor een ieder die zich met AI en auteursrecht bezig houdt. AI en auteursrecht is een dankbaar scriptie-onderwerp. In haar scriptie Auteursrecht en kunstmatige intelligentie (Julie Schreuder, RUU) gaat de schrijfster uit van de volgende probleemstelling: “Welke mogelijkheden biedt het auteursrecht voor bescherming van creaties van kunstmatige intelligentie en wat zijn mogelijke oplossingsrichtingen voor de gevallen waarin het huidige auteursrecht ontoereikend blijkt? Centraal staat de toets of creaties van kunstmatige intelligentie voldoen aan de vereisten voor auteursrechtelijke bescherming. Dat is niet altijd zo. Schreuder kiest als grondslag van het auteursrecht het utiliteitsbeginsel. Dan komen (potentiële) investeringen in innovatie en commerciële toepassing van kunstmatige intelligentie al snel in het gedrang. Het brengt Schreuder o.a. tot het voorstel om het menselijke aspect van de originaliteitstoets te verwerpen; het originaliteitsvereiste zou moeten worden getoetst op basis van het uiteindelijke werk in plaats van de wijze van creatie, zoals onder huidig recht gebeurt door het vereisen van menselijke schepping. “Omdat dit voorstel slechts tot doel heeft de bescherming uit te breiden voor werken gecreëerd door kunstmatige intelligentie, kan worden volstaan met het invoeren van een uitsluitingsgrond op de menselijkheidseis voor die gevallen. Dit betekent dat wanneer niet is voldaan aan de vereistemenselijke scheppende arbeid toch moet worden gesproken van een werk in auteursrechtelijke zin, indien het gebrek aan menselijke scheppende arbeid in het creatieproces het gevolg is van de toepassing van kunstmatige intelligentie. De uitleg van het werkbegrip en het originaliteitsvereiste volgt momenteel uit de jurisprudentie. Deze uitsluitingsgrond zou ook via de jurisprudentie kunnen ontstaan als aanvulling op de bestaande uitleg. De andere mogelijkheid is om het originaliteitsvereiste te codificeren en een artikel toe te voegen met de zojuist genoemde uitsluitingsgrond.” Tot slot bespreekt zij wie dan het auteursrecht zou moeten krijgen.
Wie is Hij?
Je kunt daarbij natuurlijk wat breder in het recht rondkijken, en dan bijv. art. 6:162 BW nog eens herlezen: 1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. In de Belgische Code Civil begint het met: tout fait de l’homme quelconque … “. Tsja – die “Hij” – hoe zit dat met vrouwelijke en transgender daders? Personen en rechtspersonen? Natuurlijke personen en kunstmatige personen? Meestal heeft onrechtmatigheid weinig met intelligentie te maken … des te meer met “personen”, zo neutraal mogelijk. Toch?
Bij wijze van rechtsvergelijking signaleert de Belgisch Vereniging voor Auteursrecht dat het element “menselijk” (in het auteursrecht) wel voor komt in EU- en US-regelgeving, maar ontbreekt (lijkt te ontbreken, RWH) in regelgeving uit bijv. Engeland, Frankrijk, Zuid-Afrika en Australië. Ook op dit gebied is rechtsvergelijking derhalve een bepaald nuttige en lonende exercitie.
Scriptie Een eigen intellectuele schepping van de computer.
Auteursrechtelijke aspecten van kunstmatige intelligentie voor de creatie van beeldende kunst. In deze scriptie van N.C. Rodriguez Arigon (IVIR UvA 2018) staat de vraag centraal of het huidige Europese auteursrecht een geschikt kader biedt voor de bescherming van beeldende kunstwerken die zijn gecreëerd met behulp van kunstmatige intelligentie. Ter voorbereiding van de auteursrechtelijke analyse wordt er eerst onderzoek gedaan naar het huidige Europese auteursrechtkader. Er wordt uiteengezet waar kunstwerken aan moeten voldoen om in aanmerking te komen voor bescherming en aan wie de eventuele bescherming toekomt. Vervolgens wordt er geanalyseerd op welke wijze Nederland en het Verenigd Koninkrijk de beschermingscriteria hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en hoe de nationale rechters deze criteria toepassen. Daarna volgt er een analyse of er wordt voldaan aan die criteria bij twee typen kunstwerken: creaties van natuurlijke personen die zijn geassisteerd door kunstmatige intelligentie en creaties die op autonome wijze zijn gegenereerd door kunstmatige intelligentie. Het Verenigd Koninkrijk biedt op dit moment al bescherming voor deze werken, maar in Nederland is het twijfelachtig of voortbrengselen die op autonome wijze zijn gegenereerd door kunstmatige intelligentie wel in aanmerking komen voor bescherming doordat het Europese kader scheppende menselijke arbeid als voorwaarde voor bescherming ziet.
Derhalve rijst de vraag of er een nieuw naburig recht moet worden ingevoerd om deze kunstwerken effectief te beschermen. Die vraag wordt in deze scriptie negatief beantwoord omdat er op het moment van schrijven nog geen significante behoefte is aan een dergelijk recht en er alternatieve beschermingsregimes bestaan om de programmeurs van kunstmatige intelligentie te compenseren voor hun investeringen.
Brengt AI een verschuiving van IE naar het publiek domein teweeg?
Die vraag – daar wil ik nog wel eens een afzonderlijke blog over schrijven. Of m’n tweede proefschrift. Ik stond altijd al kritisch ten opzichte van IE-expansiedriften, overwegend vanuit een economisch perspectief en een functionele benadering van het IE-recht. Veel rationales voor traditioneel IE-recht gelden niet voor AI, waarbij u kunt denken aan het stimuleren/belonen van culturele productie en het stimuleren/belonen van innovatie. Dan heb je meteen een hele hap IE minder.
Maurits Kop thematiseert in zijn paper de verhouding tussen AI en IE in het licht van de “vierde industriële revolutie”. Het uitbreiden van de sfeer van het auteursrecht belemmert volgens hem innovatie, culturele diversiteit en zelfs fundamentele vrijheden. Het toevoegen van extra lagen aan de bestaande regenboog van IE-rechten vindt hij geen goede oplossing om de maatschappelijke impact van technologische vooruitgang af te wegen. Zijn paper besluit met een voorstel voor een nieuwe invulling van het publiek domein aan de hand van een Res Publicae ex Machina. Hij plaatst dat als een economische Pareto-optimale situatie , d.w.z. een situatie waarin velen er beter op worden en niemand – althans geen rechtspersoon – er slechter op wordt.
Kop beschrijft in zijn paper de juridische achtergronden van makerschap en eigendom van AI creaties, rechtspersoonlijkheid, octrooien op AI uitvindingen, soorten IE-rechten voor de verschillende onderdelen van een AI-systeem, toegang tot trainingsdata en de eigendom van die data. Hij analyseert of de rationales en rechtvaardigingen van IE gelding hebben voor AI vanuit het perspectief van de functie(s) van het auteursrecht. Hij doet natuurlijk ook voorstellen voor inpassing en verbetering gericht op een optimaal nivo van innovatie. Hij verbindt in zijn voorstellen IE, tech, privacy en vrije informatievergaring, en zoekt (en benoemt) mede de internationale onderliggende uitgangspunten van het IE-systeem. Food for thought indeed.
Echte rechten voor kunstmatige creaties – een oratie uit 2018
In januari 2018 hield Peter Blok zijn oratie in Utrecht over “Echte rechten voor kunstmatige creaties. Moeten we nog octrooien verlenen als slimme systemen het uitvindwerk overnemen?” In zijn oratie wil hij de vraag beantwoorden hoe het octrooirecht moet omgaan met de opkomst van slimme systemen. Het doen van uitvindingen met behulp van geautomatiseerde processen noemt hij geautomatiseerde uitvindingen. Hij geeft daar een aantal “echte” voorbeelden van. Hij ziet slimme systemen als zowel autonome als intelligente systemen.
De vraag of de bestaande regels toelaten dat er octrooien worden verleend voor geautomatiseerde uitvindingen, en zo ja, aan wie dan zulke octrooirechten toekomen beantwoordt Blok als volgt. De gedachte dat niet het subjectieve totstandkomingsproces, maar de objectieve bijdrage aan de stand van de techniek telt, acht hij van groot belang voor de octrooieerbaarheid van geautomatiseerde uitvindingen. Immers, de wijze waarop een uitvinding tot stand komt speelt geen rol; het maakt niet uit dat computers, algoritmes en andere geautomatiseerde processen een grote of zelfs doorslag gevende rol spelen in het inventieve proces. Wat wel een rol speelt is “de gemiddelde vakman”, in wiens gereedschapskist inmiddels steeds slimmere instrumenten zitten. Zodoende kan de opkomst van slimme systemen wel eens tot gevolg hebben “dat de lat voor het verkrijgen van een octrooi hoger komt te liggen, waardoor een vinding juist minder snel in aanmerking komt voor een octrooi.” Maar ten principale werpt het begrip “uitvinding” geen drempel op voor AI.
Het begrip “uitvinder” lijkt wel voor een drempel te zorgen. Immers, “algemeen wordt aangenomen dat een uitvinder een natuurlijke persoon moet zijn, dat wil zeggen een mens. Een rechtspersoon, zoals een B.V., kan bijvoorbeeld geen uitvinder zijn. … Ook een object, zoals een computersysteem, kan in deze octrooirechtelijke leer geen aanspraak maken op de verlening van een octrooi.” Ook wordt een intellectuele bijdrage vereist, en niet een louter financiële of andere. Uitvindingen kunnen “hoogstens” toekomen aan de persoon of personen die de uitvinding heeft of hebben gedaan met het slimme systeem.
Vervolgens bespreekt Blok de grondslagen van het octrooirecht. Belonings- of stimuleringscriteria spelen eigenlijk geen rol als prikkels voor AI (tenzij ze echt heel erg op mensen gaan lijken). Na de constatering “dat kunnen we concluderen dat de opkomst van slimme systemen weliswaar revolutionaire gevolgen heeft voor het uitvindwerk, maar niet noopt tot een radicale hervorming van het octrooirecht”, bespreekt Blok toch wel een aantal problemen. Zo wordt het lastiger tot onmogelijk om in conclusies of claims van het octrooi te definiëren wat de uitvinding is. Het wordt ook lastiger voor beoordelaars van octrooien en octrooiaanvragen, zoals de examiners bij het octrooibureau en octrooirechters. En ten derde zal de octrooidichtheid op verschillende terreinen toenemen, met als negatief gevolg het ontstaan van zgn. patent thickets (dat zijn ondoordringbare kluwens van octrooien die het praktisch onmogelijk maken nieuwe producten op de markt te brengen, omdat de kosten van het onderzoeken van de octrooipositie en het regelen van eventueel benodigde licenties prohibitief hoog worden).
Bronnen:
- Echte rechten voor kunstmatige creaties. Moeten we nog octrooien verlenen als slimme systemen het uitvindwerk overnemen? Peter Blok, oratie UU, 26 januari 2018 (28 blz)
- Auteursrecht en kunstmatige intelligentie, lunchbijeenkomst Belgische Vereniging voor Auteursrecht, 5 februari 2018
- Auteursrecht en kunstmatige intelligentie, scriptie Julia Schreuder RUU 2018 (pdf 26 blz)
- Een eigen intellectuele schepping van de computer, scriptie N.C. Rodriguez Arigon, IVIR UvA 2018 (pdf 53 blz.)
- He gezellig. Mijn co-auteur is een robot, NRC 26 april 2019
- AI & Intellectual Property: Towards an Articulated Public Domain, Mauritz Kop, 27 juni 2019 (paper 39 pp.)
Gerelateerde blogs: