Een interessant artikel van Maarten Zeinstra over het “Balanceren tussen auteursrecht en erfgoedpraktijk”. Hij is als adviseur auteursrecht verbonden aan het KVAN. Voor mij is zijn Erfgoed-perspectief te plaatsen in het iets bredere kader van redelijk recente externe maatschappelijke invloeden op het IE-recht algemeen, zoals aspecten van duurzaamheid en AI. Ook Erfgoed dus.
“Zo loopt de archiefsector, en de brede erfgoedsector, al jaren aan tegen de barrières van het digitaal beschikbaar stellen van onze collecties. De wet geeft ons toestemming om te digitaliseren, om een preserveringskopie te maken, en om onze collectie op daarvoor bedoelde terminals beschikbaar te stellen binnen onze gebouwen. Maar in de maatschap pelijke behoefte tot het breed online beschikbaar stellen van erfgoed wordt nog niet voorzien.
Er is via wetgeving geprobeerd om de balans te hervinden. Bijvoorbeeld via de Verweesde Werken Richtlijn (VWR) uit 2012. Dit maakt het mogelijk om materiaal online te plaatsen waarvan de rechthebbende niet meer te achterhalen is, zonder dat toestemming nodig is. Op papier lijkt dit mooi, maar het venijn zit hem in de details. De VWR zit zo vol met administratieve handelingen dat maar enkele erfgoedorganisaties het voor elkaar hebben gekregen om objecten als verweesd aan te duiden (ongeveer 6000 werken in tien jaar tijd).
Sinds juni 2021 hebben we een nieuwe mogelijkheid om objecten die niet langer in de handel zijn (Out-Of-Commerce of OOC), beschikbaar te stellen zonder dat daar toestemming voor nodig is. Verweesde werken zijn een subset van deze OOC-werken. De wetgever heeft geleerd van de VWR: er zijn in de nieuwe wet maar weinig administratieve barrières. Toch zien we na anderhalf jaar tijd nog maar weinig gebruik van deze nieuwe mogelijkheid.
Gaan we dezelfde weg in als bij de verweesde werken?”
In zijn artikel gaat Maarten Zeinstra verder in op de regeling voor OOC werken, op de rol van Collectieve Beheers Organisaties (zoals Pictoright en Buma/Stemra) en op de regeling van registratie bij het EU-merkenbureau EUIPO in Alicante. Een opmerkelijke toevoeging van het takenpakket aldaar:
“Je moet (als Erfgoed instelling) een redelijke inspanning te goeder trouw doen om te bepalen dat het materiaal niet langer via gebruikelijke handelskanalen beschikbaar wordt gesteld. Dit lijkt op de administratieve handeling van de verweesde werken, maar geeft in de praktijk waarschijnlijk minder werk.
Deze inspanning mag je op collectieniveau doen. Je kunt bijvoorbeeld de aanname doen dat alle werken waarvan jij de enige kopie hebt, niet langer in de handel zijn. Of dat alle dagboeken die nooit uitgegeven zijn, niet in de handel zijn. Ook hoef je deze inspanning niet vast te leggen. Je moet het werk wel registreren bij het EUIPO, het Europees bureau voor intellectueel eigendom. Vervolgens moet je zes maanden wachten. Rechthebbenden kunnen altijd aangeven niet mee te willen doen met de regeling (opt-out). Staat er toch een rechthebbende op, dan hoef je geen vergoeding te betalen over de periode dat je het werk beschikbaar had staan. Je maakt voor die periode dus geen inbreuk.”
Zeinstra vermeld ook de onderhandelingen diue gaande zijn met CBO’s en organisaties van rechthebbenden. Dat zijn er een stuk of tien. Dat moet gaan leiden tot een serie van publiek beschikbare convenanten of licenties die de erfgoedsector kan gebruiken om grote delen van de collectie beschikbaar te maken. Zodra de informatie beschikbaar is xal ik daar een volgende blog aan wijden.
Bron: Maarten Zeinstra, Balanceren tussen auteursrecht en erfgoedpraktijk , Archievenblad 2023 nr 1 blz. 16-17 (hier in pdf)